h

Stop verslechtering op de bijstandswet!

28 maart 2004

Stop verslechtering op de bijstandswet!

Eerst ff nadenken voor we de de bijstandtrekkers nog verder afknijpen.

Tijdens de raadsvergadering wist de SP een meerderheid van de raad ervan te overtuigen dat we eerst moeten bepalen wat de gemeenteraad -de politiek- nu in grote lijnen zelf eigenlijk wil met de nieuwe bijstandswet, vóór we alles al zonder nadenken invullen zoals de ambtenaren en het college het willen.
De clou van de veranderingen met de nieuwe wet Werk en Bijstand (WWB) door ons spottende Wet Water en Brood genoemd, is dat naast een bezuiniging voor het rijk de verantwoordelijkheid voor de invulling is verlegd van rijk naar gemeenten. De gemeenteraad moet in verordeningen vast leggen hoe in onze stad de uitvoeringsregels worden. Nu wilde het college onder aanvoering van PvdA wethouder Pelle zonder al te veel discussie drie verordeningen, dat zijn dus gemeentelijke wetten, al vaststellen. Daarin worden echter zaken vast gelegd als bijvoorbeeld: werken met behoud van uitkering wordt verplicht; en er komt een veel strenger regiem van strafkortingen als je niet mee werkt. Als je in de ogen van de sociale dienst niet voldoende mee werkt aan allerlei regelgevingen b.v. geen zin heb om te gaan werken zonder loon maar met behoud van je uitkering, riskeer je een flinke korting op je uitkering. Ook voor mensen van 55 jaar en ouder geldt voortaan allerlei nutteloze verplichtingen . Ook alleenstaande ouders met kleine kinderen zijn voortaan verplicht aan allerlei trajecten mee te doen. Je moet van alles van de sociale dienst en als je in de ogen van die dienst niet goed mee werkt kun je een strafkorting krijgen. Die op kan lopen tot een half jaar geen enkel inkomen! Allerlei zeer verstrekkende maatregelen dus.
Voordat je dat vastlegt in gemeentelijke wetten moet je het er toch in ieder geval over gehad hebben welke keuzes doen wij nu in Roosendaal wel en welke willen we niet. Die discussie is tot nu toe feitelijk nog niet echt gevoerd omdat onduidelijk is gebleven (of gehouden door het college en de ambtenaren?) wat nu de keuze vrijheid is van de raad. De SP stelt dat die ruimer is dan B&W ons wil doen geloven. Daarom willen we eerst daarover een echt een goed debat met het college en de andere partijen. Omdat dat debat niet gevoerd was kwamen we in de raadsvergadering met 45 wijzigingsvoorstellen op de verordeningen. Dat vond de meerderheid van de raad toch wel een beetje veel en ze koos eieren voor haar geld en stemde in met eerst in de commissie een voorbereidend debat over de hoofdkeuzes.

Voor de geïnteresseerden de ingebrachte wijzigingsvoorstellen (amendementen) kunt u ook op deze website vinden.

Bijdrage van de SP fractie bij de behandeling van de drie verordeningen.
(Bundelingen van alle amendementen ingebracht tijdens de raadsvergadering van 25 maart 2004.

Nu de verordening vaststellen en pas later een kaderstellend debat over de fundamentele keuze gaan voeren, die logica ontgaat ons ten ene male. Maar goed, als het dan nu vastgesteld moet worden dan zullen we er in detail wel op in gaan, want een verordening is een juridische vertaling een neerslag in regels van de keuzes die je maakt. We worden zo gedwongen om er nu uitvoerig op in te gaan en hebben dan ook een hoop amendementen voorbereid. De SP fractie heeft zich hierbij met name laten inspireren door de uitstekende inbrengen van de Landelijke Cliëntenraad en de Sociale Alliantie. De informatie die wij vanaf die kant kregen was heel wat inzichtelijker dan de informatie die ons door onze eigen gemeente is aangereikt. Dat op zich is ook een betreurenswaardige vaststelling.

1. de reïntegratieverordening 2004.

Het lijkt weliswaar een vrij open verordening met veel "kan" bepalingen die naderhand ingevuld zouden kunnen worden, maar er staat toch al wel zo veel in dat een goede artikelsgewijze behandeling gewenst is. Want door dit nu zo vast te stellen wordt wel de richting bepaald. Daarom willen wij toch de artikelen langs lopen.
De definities artikel 1 nemen we voor kennisgeving aan. Slechts een vraag: is de reistijd genoemd in artikel1 sub q gemeten van huis deur tot werkplek, met onze staat van het openbaar vervoer betekent dat heel iets anders dan b.v. vanaf het NS station gemeten. Dit schept onduidelijkheid, maar daar heeft deze verordening wel meer last van zoal;s we zullen laten zien.
Artikel 2 wat de opdracht aan het college regelt geeft al meteen aan wat de hoofdzaak is van de wet. De werk vóór inkomen benadering. Dat dit een wat al te eenzijdige benadering is laten we maar even zitten. We zouden daarover een uitvoerig kaderstellend debat kunnen houden maar dat komt later vindt de meerderheid hier. Wij zien dat iets genuanceerder een maatschappelijk zinvolle functioneren hoeft niet persé betaalde arbeid te zijn, het is denkbaar dat mensen een ander levensdoel hebben dan werken voor een baas. Bijvoorbeeld je kinderen een goede opvoeding geven en je daarnaast maatschappelijk zeer nuttig maken in b.v. vrijwilligerswerk. Maar dat gaat de fantasie van de wetgever te boven, en kennelijk ook die van het college. Het doel is iedereen aan het werk. Of dat werk er is, is weer een andere discussie. Concreet dienen we amendement 1 in en dat is het woordje "vooralsnog" schrappen in de eerste zin van lid 1 van artikel 2.
Het lijkt misschien een woordenstrijd maar er schuilt een visie achter of je zegt vooralsnog is er geen mogelijkheid voor algemeen geaccepteerde arbeid of je accepteert dat voor bepaalde mensen dat niet aan de orde is. Het getuigt o.i. niet van realiteitszin om daar geen oog voor te hebben.
In lid 2 ontbreekt het perspectief van de cliënt. Het college weegt haar financiële positie de maatschappelijke economische en conjuncturele ontwikkelingen. De ontwikkelingen en mogelijkheden van de cliënt? Tellen die niet mee? Onze tweede amendement luidt derhalve: Toevoegen aan lid 2 artikel 2 aan het eind van de zin: "en de mogelijkheden en ontwikkelingen van betrokken cliënt(en)."

Gaan we naar artikel 3

De verplichting om een beleidsplan op te stellen is een goede zaak. We zouden hierbij nog eens aan willen sluiten bij het motto van onze eigen sociale dienst plan "De Cliënt Centraal" Dat is een goed uitgangspunt en dat zou in het beleidsplan overeind moeten blijven. Als je als uitgangspunt kiest het perspectief van de cli?nt (Wat deze wet WWB in ieder geval niet doet) dan moet onze verordening daar zo veel mogelijk van zien te maken. Een fundamentele punt dat daaruit voorvloeit is de keuze die de cli?nt moet hebben tussen het aanbod van voorzieningen en een eigen plan gericht op re?ntegratie. het persoonlijk re?ntegratiebudget. (Zie ook artikel 15.) In het beleidsplan moet dit ook worden genoemd: Amendement 3 is derhalve: toevoegen aan artikel 3 lid 2 het punt g. ?de stand van zaken rondom het gebruik van het persoonsgebonden budget en de verhouding tussen deze voorziening en de andere door het college aangeboden voorzieningen.
Dan vervolgens amendement 4: eveneens toevoegen aan artikel 3 lid 2 punt h. de samenhang van het gemeentelijk minimabeleid en de uitvoering van de WWB.
Amendement 5: Vervangen artikel 3 lid 3 door : "Het beleidsplan als bedoeld in het eerste lid alsmede het verslag als bedoeld in het 3de lid van artikel 4 bevat het oordeel van de cliëntenraad (of een vertegenwoordiging van de doelgroep)". Het gaat namelijk niet zozeer om het vrijblijvend bespreken van het beleidsplan, maar om werkelijke invloed te geven aan de cliëntenraad , en die cliëntenparticipatie serieus willen nemen. Dus niet alleen maar bespreken met maar een oordeel vragen en die in het plan en in het verslag opnemen. Verder niet alleen het beleidsplan maar ook het verlag dus hoe gaat het nu met de uitvoering van de plannen. Vandaar dit amendement.

Artikel 4

Lid 1 moet een artikel naar boven. Het beleidsplan is uitdrukkelijk een bevoegdheid van de raad en het vaststellen van plafonds dus ook. Het woord "college" moet vervangen worden door "de raad" en dan moet het als lid 4 van artikel 3 worden ingevoegd. Dat is ons amendement nummer 6.
Amendement 7 gaat over artikel 4 lid 5: Deze zin vervangen door : "Het college zal aan de raad voorstellen doen om nadere regels op te stellen zoals bedoeld in de hoofdstukken 3t/m 6, artikel 27 lid 4 en artikel 25 van deze verordening."
Het gaat hier om de fundamentele keuze is het aan de raad of is het aan het college om het beleid nader in te vullen. Zoals het nu geformuleerd is heeft de raad totaal het nakijken, dat is niet acceptabel, vandaar dit wijzigingsvoorstel.
Amendement no 8 : Toevoegen aan artikel 4 een lid dat luidt als volgt : "Behalve het verslag zoals bedoeld in lid 3 stelt het college per kwartaal een rapportage op ten behoeve van de raad en een vertegenwoordiging van de doelgroep (of de cliëntenraad)."
Noodzakelijk is om niet één maal per jaar een verslag te krijgen maar bij de uitvoering als raad de vinger aan de pols te houden en te beschikken over kwartaal rapportages.
Amendement 9 Aan artikel 4 lid 3 toevoegen : "Het verslag gaat ook in op de door de raad in het beleidsplan geformuleerde beleidsaccenten."

Artikel 5

Amendement no 10. Toevoegen aan lid 2 na uitvoeringsregels "en het beleidsplan zoals bedoeld in artikel 3 lid 1."

Artikel 6

Amendement 11: Schrappen het woord "vooralsnog" (zie voor motivatie bij amendement 1)
Amendement 12: Toevoegen aan lid 1 in de eerste zin na "uitvoeringsregels" tweede regel de woorden: "en het beleidsplan" Het beleidsplan dat gezien moet worden als HET kaderstellend stuk van de raad is niet voor niets gemaakt. De koppeling aan de uitvoering moet dus verankerd zijn.
Amendement 13: Toevoegen, aan de laatste zin lid 3 "en zij doet in het verlag als bedoeld in artikel 4 lid 3 melding van het aantal van deze afwijkingen". Het gaat er natuurlijk om dat we ook hierbij inzicht krijgen in hoe vaak er is afgeweken en waarom.

Artikel 7

Amendement 14:
Toevoegen een lid dat luidt als volgt: "In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen" (overgenomen uit de modelverordening van VNG DIVOSA bedoelt om het belang van het beleidsplan als kaderstellend stuk van de raad te benadrukken. Het lijkt ons een zinvolle toevoeging die ten onrechte door B&W van Roosendaal niet is overgenomen. De koppeling van het beleidsplan een kaderstellende verantwoordelijkheid van de raad en de voorzieningen wordt er door versterkt)

Artikel 8

Eerst onderzoek naar de mogelijkheden van de cliënt is een goede zaak. Dat sluit aan bij het Roosendaals uitgangspunt Cliënt Centraal. Hierop voortbordurend zou het instrument van het persoonsgebonden budget (artikel 15) steeds als eerste mogelijkheid moet worden besproken. Wat wil en kan de cli?nt zelf. Pas als daar geen vooruitgang in zit komende andere voorzieningen. Dat moet dan ook blijken na het onderzoek.
Lid 3 begrijpen we niet goed. Is dit niet in strijd met artikel 1 q de omschrijving van wat algemeen geaccepteerde arbeid is? En moet het dan niet zijn "Een dergelijk onderzoek kan ook -leiden tot- een indicatiestelling WSW" in plaats van "bestaan uit". Dat is dan amendement 15.

Artikel 9

Dit artikel moet beter gekoppeld worden aan het punt van het persoonlijk budget en het motto De Cliënt Centraal. Het mag ook sterker geformuleerd worden. Ons 16de amendement is daarom: Artikel 9 lid 1 vervangen door: "De cliënt heeft recht op begeleiding met als doel hem te ondersteunen bij het vinden naar algemeen geaccepteerde arbeid." En toevoegen aan lid 2: "Dit instrument wordt met name ingezet als er aan cliënt een persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 15 in toegekend". Het idee hierbij is dus dat je altijd moet beginnen met de mogelijkheden van de cliënt zelf, stel die echt centraal. Je moet dan beginnen bij wat de cliënt zelf aan mogelijkheden ziet dat is dus het eerste instrument, (dat is ook de filosofie van de wet overigens; eigen verantwoordelijkheid!) pas als dat niks oplevert komen de andere instrumenten aan snee. Een goede begeleiding (coachen) kan daarbij van doorslaggevende betekenis zijn.

Artikel 10

Het begrip proefplaatsing kennen we van de wet rea. Dan gaat het om proefplaatsing van mensen met een handicap. Dan is te billijken dat een werkgever eerst eens aan wil zien of de gehandicapte kan werken in zijn bedrijf. Bij cliënten uit de bijstand ligt dat toch iets anders. Dan moeten we meer kijken naar de wettelijke regelingen voor de proeftijd. Hier geldt een maximum van 2 maanden, en er is een normale loonbetaling. Hetgeen over de mogelijke verdringing gezegd wordt en de verstoring van de concurrentieverhoudingen geeft ook al aan waar hier de schoen wringt. In een normaal beschaafd land als Nederland waren tot voor kort de arbeidsverhoudingen via CAO geregeld. Laten we er niet aan mee werken om dat onderuit te halen. Dit instrument lijkt ons daarom een stap te ver. Als na onderzoek blijkt dat voor belanghebbende op korte termijn een re?el perspectief bestaat op regulier werk, en er is een bedrijf dat werk heeft dan moet er daarop aangekoerst worden en is het wettelijk geregelde instrument van de proeftijd meer dan voldoende waarborg voor beide partijen om als het niet klikt er mee te kappen. Het onderscheid tussen deze voorziening en die van de werkstage en van de werkactiveringsplaats is ook te gering om deze voorziening op te voeren.
Ons amendement no 17 luidt dan ook dit artikel 10 schrappen.

Artikel 11

Hier missen we de koppeling naar het onderzoek. Als blijkt uit het onderzoek dat de belanghebbende met scholing het best geholpen is moet dit instrument worden ingezet.
Amendement 18 luidt derhalve: Artikel 11 lid 1 vervangen door: "De cliënt heeft recht op scholing als uit onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 is gebleken dat belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een bepaalde scholing is geïndiceerd."

Artikel 12

In tegenstelling tot het instrument van de proefplaatsing lijkt ons dit een bruikbare voorziening. De stage is in eerste plaats een leerervaring en geen arbeid, dit moet ook tot uitdrukking komen in de overeenkomst waarvan sprake is in lid 6. Ons 19de amendement luidt derhalve: toevoegen aan lid 6: "de overeenkomst drukt tenminste uit dat er hier sprake is van een leerovereenkomst en niet van een arbeidsverhouding" Dit is ook het essentiële verschil met de voorziening werkactiveringsplaats. Om te stimuleren dat het stagelopen en het daarna daadwerkelijk gaan werken loont moeten de onkosten als reiskosten goed geregeld worden. De duur van zo?n stage plaats is met 9 maanden wel aan de lange kant, waarom is hier niet net als bij de werkactiveringsplaats een termijn van een half jaar aangehouden. Het gaat hier om het ervaring opdoen het leren van functioneren in een arbeidsrelatie, dat moet niet te lang duren want dan ontstaat een echte arbeidsrelatie en dan komt loon aan de orde. Ons 20ste amendement is daarom: In artikel 12 lid 4 9 maanden vervangen door 6 maanden.

Artikel 13

Feitelijk gaat het hier om óf een nieuwe vorm van gesubsidieerde arbeid óf om het nieuwe fenomeen van werken met behoud van uitkering. Dat laatste moeten we o.i. niet willen in Roosendaal. Als er sprake is van werk dan staat daar een loon tegenover, althans zo behoort het sinds de afschaffing van de slavernij te zijn. En dat wilden we graag zo houden. In de model verordening van de VNG is er in tegenstelling tot het voorstel hier sprake van detacheringsbanen. Het kenmerk daarvan is een dienstverband en dus een loon. Dat ontbreekt in dit artikel 13 geheel.
Amendement 21 luidt dan ook: Schrappen van dit artikel 13. Daarvoor in de plaats het artikel over detacheringsbanen (overgenomen uit de modelverordening VNG uitgezonderd lid 2 ) dat luidt als volgt:

Artikel 13.

  1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1 sub i en l, een dienstverband aanbieden, gericht op werkinschakeling.
  2. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 is vastgesteld dat belanghebbende op korte dan wel (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en dat de inzet van dit instrument geïndiceerd is.
  3. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.
  4. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden be?nvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaats vindt.
  5. Op het dienstverband als bedoeld in het eerste lid is een cao van toepassing.
  6. Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van of namens de gemeente het werkgeversschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert."

Deze praktijk sluit goed aan bij de Roosendaalse praktijk met onze samenwerking met de WSW. De CAO waarvan hier sprake is bestaat nog niet. Als uitgangangspunt zou genomen kunnen worden de CAO voor de vroegere WIW. In VNG verband moet hier verder beleid op worden ontwikkeld. Het is o.i. in ieder geval reëel om in te zien en daar dus beleid op te maken dat er ook een categorie mensen is die "te goed" is voor een WVS indicatie maar anderzijds te ver van de arbeidsmarkt afstaat om zonder een steun van de overheid op die arbeidsmarkt een plek te vinden. Het gaat dan om de groep mensen die nu veelal via de WiW regeling maatschappelijk zinvol werk verrichten op tal van plaatsen en bij tal van instellingen.

Artikel 14

Het instrument van maatschappelijke activering wordt hier beschreven als onderdeel van een reïntegratietraject. Dat getuigt niet van veel realiteitszin. Het zou van meer werkelijkheidszin getuigen als maatschappelijke activering vooral ontwikkeld zou worden als welzijnsinstrument in handen van de mensen zelf. De haakjes om het woord mogelijk zouden wat ons betreft dus wel weg mogen. Je hoeft een arbeidsperspectief op lange termijn nooit uit te sluiten , omstandigheden kunnen ook wijzigen, vandaar lid 4. Daar zijn we mee akkoord. Omdat het geen voorziening is met een directe relatie met arbeid lijkt het 5de lid wat overbodig. Maar om alle misbruik tegen te gaan zoals in het verleden met WIW banen en banenpoolers veelvuldig wel is gedaan die in theorie ook allemaal additioneel zouden zijn maar in werkelijkheid vaak zeer wezenlijke taken kregen, kunnen we ermee instemmen dat dit lid 5 hier blijft staan. Beter te veel afscherming dan te weinig.

Artikel 15

Op zich een prima zaak dat dit persoonsgebonden budget als instrument wordt ontwikkeld. Aansluitend bij de slogan "De cliënt centraal" zou o.i. deze voorziening de eerste moeten zijn waaraan gedacht wordt als iemand zich meld aan het loket. Hoe denkt hij zelf het beste (weer) aan het werk te komen? En kan de sociale dienst hem daar (financieel ) bij helpen? Dat is de eerste insteek en pas als die niet lukt komen de andere voorzieningen in beeld.
Om dat tot uitdrukking te brengen stellen we voor amendement 22: Lid 1 artikel 15 vervangen als volgt: "Het college zal aan personen, bedoeld in artikel 1 sub h, een budget toekennen in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget, als aan de hand van onderzoek, zoals bedoeld in artikel 8, is vastgesteld dat de belanghebbende op korte dan wel op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk, en als de inzet van dit instrument is geïndiceerd."

Artikel 16

Bij de kinderopvang is van het grootste belang de verhouding werk en zorg goed in het oog te houden. Als het ene probleem - het hebben van geen werk - wordt aangepakt maar daarmee een ander probleem - een tekort in de opvoeding, de zorg taak - ontstaat wat schieten we daar dan mee op? Nu er door de wet een werkverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar is opgelegd moeten we de problemen van deze ouders niet onnodig nog groter maken. We stellen daarom het volgende amendement 23 voor: Het artikel 16 lid 1 als volgt te wijzigen: "Het college garandeert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor personen bedoeld in artikel 1 sub i van deze verordening, voor zover die opvang naar het oordeel van de cliënt noodzakelijk is voor deelname aan een voorziening zoals bedoeld in de artikelen beschreven in hoofdstuk 3 van deze verordening."
Amendement 24: Schrappen in lid 2 van artikel 16 de woorden "voor een periode van maximaal 6 maanden na beëindiging van de uitkering in het kader van de wet - en vervangen door - voor de periode totdat het jongste kind de leeftijd van 13 jaar bereikt" Toevoegen bij c tussen "er" en "geen" de woorden "naar het oordeel van de cliënt".

Artikel 19

Een stimuleringsregeling voor als er werk wordt gevonden of aanvaard is een goede zaak. In dit artikel ontbreekt de premie als mensen op eigen kracht of met behulp van hun persoonsgebonden budget algemeen geaccepteerde arbeid hebben gevonden. Juist dat moeten we stimuleren, zowel als het een fulltime functie is als bij parttime werk. Ook het stimuleren van scholing zou gestimuleerd moeten worden.
Amendement nummer 25 luidt: Artikel 19 als volgt vervangen:

  1. Het college zal aan personen, bedoeld in artikel 1 sub h een activeringspremie toekennen.
  2. De premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:
    a. het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
    b. het meewerken aan de voorzieningen zoals bedoeld in de artikelen 12, 13 voor tenminste 16 uur per week;
    c. het deelnemen aan maatschappelijke activering zoals bedoeld in artikel 14;
    d. het met goed gevolg afronden van scholing als bedoeld in artikel 11.
  3. De raad stelt in het beleidsplan zoals bedoeld in artikel 3 sub 1 nadere regels over de doelgroepen en hoogte van de premies.

In dit hoofdstuk over de stimulering ontbreekt o.i. een artikel over de inkomsten vrijlating. In de modelverordening van de VNG staat deze wel. Onduidelijk is waarom die in onze Roosendaalse verordening niet is opgenomen. Als het uitgangspunt van de wet is werk vóór inkomen en iedereen moet aan het werk dan moeten mensen die al parttime aan de slag zijn optimaal tegemoet worden gekomen.
Amendement 26 is dus het betreffende artikel uit de VNG verordening overnemen en invoegen als artikel 19a:
"Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassingzijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet waarbij het maximaal toegestane percentage en het maximum toegestaan bedrag wordt gehanteerd."

Artikel 20

Amendement 27: Vervangen in lid 2 de woorden "Bij uitvoeringsbesluit stelt het college" door "In het beleidsplan bedoeld in artikel 3 sub 1 stelt de raad."

Hoofdstuk 7 heet rechten en plichten. Een artikel over wat nu in het kader van de reïntegratie de rechten van de cliënten zijn ontbreekt echter geheel. Het zou goed zijn het hoofdstuk te beginnen met een artikel dat de rechten op reïntegratie formuleert Het zou logisch zijn daarom artikel 5 onder dit hoofdstuk te plaatsen. Ook een verwijzing naar de verordening over de cliëntenparticipatie zou hier verstandig zijn. De raad zou daartoe middels een motie kunnen oproepen. Dus de redactie van de verordening hierop aanpassen. Als er niet zo'n haast op dit dossier ligt zullen we dat alsnog voorstellen. Het is echter een redactionele zaak en daarom laten we het er nu even bij. Inhoudelijk (dus kaderstellend is wel de tekst aanpassen aan de bevoegdheden van de raad daarom:
Amendement 28 De verwijzingen in artikel 21 sub 1 b en 1c aanpassen aan amendement nummer 6.

Artikel 23

Amendement 29: Toevoegen aan de eerste zin van lid 1: "als het onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 uitwijst dat de aangeboden voorziening noodzakelijk is voor het overeengekomen traject."

Artikel 24

Amendement 30. toevoegen de woorden "alleen in voor de belanghebbende positieve zin" tussen de woorden "kan" en "in" in lid 4.

Artikel 25

Amendement 31:
Toevoegen in artikel 25 lid 1 (4de regel) na de worden "op basis van in" de woorden "door de gemeenteraad vastgestelde" en na "beleidsvoorstellen" eveneens toevoegen de woorden "bij voorkeur in het beleidsplan bedoeld in artikel 3 lid 1."
Amendement 32: Toevoegen als sub c van lid 1 : "indien voor uitkeringsgerechtigden van 55 jaar en ouder, na het onderzoek als bedoeld in artikel 8, blijkt dat het perspectief op reguliere arbeid op korte termijn niet aanwezig is en betrokkene ermee instemt dat voorzieningen zoals in hoofdstuk 3 zijn beschreven voor hem niet zinvol zijn."
Amendement 33 Toevoegen aan artikel 25 derde lid na "verlengen" de woorden "voor bepaalde of onbepaalde tijd"
Deze toevoeging is noodzakelijk omdat dan door het college de keuze gemaakt moet worden of de ontheffing voor een bepaalde tijd is of voor een onbepaalde tijd. Dat laatste kan namelijk het geval zijn bij oudere cliënten. Die kunnen dan met rust gelaten worden en dat schept de nodige helderheid. Als we dat in het ongewisse laten blijft het voor de cliënt altijd onzeker of hij in theorie nog beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en/of voor de verschillende voorzieningen.

Overgangsrecht met betrekking tot WiW en ID. artikel 28.
De raad wordt hier geheel buitenspel gelaten. Lid 3 van het artikel bepaalt dat alle dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten vallen onder de werking van de WWB en bovendien dat het college nadere regels en voorwaarden kan stellen. Dat lijkt ons beleid dat aan de raad toekomt.
Amendement 34: De laatste zin van dit artikel 28 vervangen door: "Het college zal, gehoord de gemeenteraad, nadere voorwaarden stellen aan de subsidieverstrekking."

Artikel 30

Innovatie en experimenten zijn goed maar is een beleidszaak en derhalve van de raad.
Amendement 35: Vervangen bij lid 1 "Het college kan" door "De raad kan het college verzoeken" en "afwijken" veranderen in "af te wijken".
Amendement 36: Toevoegen "In het verslag bedoeld in artikel 4 lid 3 en de kwartaal verslagen meldt het college de resultaten van deze experimenten."
Amendement 37: schrappen van het derde lid, want het is de raad die de verordeningen vaststelt. Als uit de (kwartaal)verslagen en de opmerkingen over eventuele positieve resultaten van experimenten blijkt dat de verordening moet worden aangepast kan het college daartoe natuurlijk altijd een voorstel aan de raad doen. Zoals het nu geformuleerd staat is het een vrijbrief voor het college om af te wijken wanneer en zo veel als het haar goed dunkt. Dat is een onacceptabele uitholling van de bevoegdheid van de raad.

Commentaar op de verordening "Afstemmings- en handhavingsverordening"

Allereerst de naam. Die is verwarrend. Afstemming komt omdat in de wet staat (art 17 en 18) dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen van de cliënt op elkaar afgestemd dienen te zijn. Het gaat hier echter om een vervanging van de maatregelen neergelegd in de Wet Boeten en Maatregelen. De modelverordening van VNG en Divosa raadt dan ook aan de term Maatregelen verordening te hanteren omdat die veel meer de bedoeling van de verordening weer geeft. Waarom kiest het college dan toch voor de ook voor cliënten verwarrende naam Afstemmingsverordening.
Ons eerste amendement bij deze verordening is dan ook een naamswijziging.
Amendement 38: De naam van de verordening "Afstemmings- en handhavingsverordening WWB 2004" vervangen door "Verordening Maatregelen in het kader van art.18 van de WWB"

Vervolgens komen we bij de vraag waarom überhaupt niet meer is overgenomen van deze modelverordening. We hebben geconstateerd dat de Roosendaalse variant op tal van punten afwijkt. En wat erger is, strenger is dan de toch al strenge modelverordening. Waarom is dat? Zijn de Roosendaalse cliënten doorgaans zodanig dat een strenger regiem dan gemiddeld geboden is? Op grond van welke feiten komt het college tot deze aanscherping? De model verordening is opgesteld met medewerking van een begeleidingscommissie waarin naast vertegenwoordigers van het ministerie en de FNV ook vakmensen uit b.v. de gemeente Rotterdam, Utrecht Maastricht en Stadskanaal zitting hadden. Valt Roosendaal zo uit de toon dat een nog strenger beleid verantwoord is?
Om een voorbeeld te noemen. De Roosendaalse verordening wijkt sterk af bij de matrix van op te leggen maatregelen artikel 11 van het model. Sterker nog die hele matrix lijkt een Roosendaalse uitvinding. Wij beginnen met een boete van 10 % de modelverordening begint met 5% In het model is sprake van één maand boete en eventueel bij herhaling van het verwijtbaar gedrag binnen 12 maanden, de mogelijkheid de straf te verdubbelen tot twee maanden. In Roosendaal schrikken we er niet van terug om een oplopende schaal te maken tot 100% kortingen gedurende 6 maanden.
In de wet artikel 18 lid 3 is uitdrukkelijk sprake van de verplichting voor het college om regels te laten maken voor heroverweging van de opgelegde maatregelen. Het enige dat we daarvan terug zien is lid 3 van artikel 7 waarin gesteld wordt dat bij een maatregel langer dan 3 maanden opgelegd deze na drie maanden wordt heroverwogen.
Kortom een uiterst strenge verordening wordt ons hier gepresenteerd die aanzienlijk harder is dan het model van VNG en Divosa.

Net als de reïntegratieverordening vraagt dat dus om een hoop amendementen. De eerste de naamswijziging hebben we al gehad. Vervolgens bekijken we ook dit stuk per artikel.

Artikel 1 de definities.

Om de spraakverwarring nog groter te maken is door het college gesuggereerd dat het noodzakelijk is om nu deze verordening samen met de reïntegratie verordening vast te stellen vanwege de afstemming tussen beide. Dat is waar maar de naam afstemmingsverordening gaat over iets anders. De afstemming tussen deze verordening en de reïntegratie is wel gewenst maar hier juist onduidelijk. Wat we b.v. missen is een definitie van gesubsidieerde arbeid. In de verordening wordt daarnaar wel regelmatig verwezen. En bij niet meewerken aan het verkrijgen daarvan volgt een straf, maar wat is dat dan precies gesubsidieerde arbeid? Verwijst dat naar de opgeheven WiW en ID banen van art. 28 van de reïntegratieverordening? Of naar de werkactiveringsplaatsen? Onduidelijk en hier is dus geen sprake van een goede afstemming. Hetzelfde kunnen we zeggen over het ontbreken van afstemmende definities over maatschappelijke activeringsplaatsen en werkstage, ook begrippen uit de reïntegratieverordening. In deze verordening is sprake van sociale activering als je daaraan niet mee doet volgt ook een sanctie (art. 10) waar sluit dat aan op de reïntegratieverordening. Er is dus hier bitter weinig afstemming waar te nemen, en waarom dan de grote haast met de vaststelling van deze verordeningen? Het blijft een raadsel.
Amendement 39: toevoegen aan artikel 1 een definitie van wat we in Roosendaal verstaan onder gesubsidieerde arbeid. (+ het college daartoe uitnodigen, dit amendement is daarom wellicht meer een motie?) en definities toevoegen van de instrumenten uit de reïntegratieverordening, inclusief de definities zoals m.n. het beleidsplan.

Artikel 2

Volkomen onduidelijk is hoe het oordeel van het college tot stand komt bij "tekortschietend besef van verantwoordelijkheid" en wat dat tekortschieten dan wel precies inhoudt. De criteria om dat te beoordelen ontbreken vooralsnog. In het beleidsplan zal de raad daarvoor heldere richtlijnen moeten opstellen, en de verordening moet daar dan ook naar verwijzen.
Amendement 40 luidt daarom: Toevoegen aan artikel 2 na "het college" in de eerste zin de woorden "welk oordeel gebaseerd is op criteria die zijn opgenomen in het beleidsplan zoals bedoeld in artikel 3 van de reïntegratieverordening.. "

Artikel 5 gaat over het horen van de cliënten.

In principe moet dit volgens ons altijd voordat een maatregelen opgelegd gaat worden. Het hele stuk ademt erg sterk een gedetailleerd en technisch voorschrijven van de maatregelen. Ook de SP vindt dat fraude moet worden bestraft en mensen die bewust de boel belazeren moeten worden aangepakt. Daarover geen misverstand. Maar aan de andere kant moeten we ook rekening houden met het feit dat veel goedwillende burgers niet goed op de hoogte zijn van hun plichten, administratieve onduidelijkheden bestaan die ook veroorzaakt kunnen zijn door onheldere communicatie. De risico's dat er iets fout gaat nemen alleen maar toe, zeker ook bij gewijzigd beleid. Er zouden dus stappen moeten worden opgenomen vóórdat er een maatregel wordt opgelegd. De beleidslijn moet zijn: eerst praten, uitzoeken of er werkelijk sprake is van opzet en fraude of is er een misverstand aan de orde, vervolgens moet een waarschuwing volgen en pas dan een maatregel. Voor de duidelijkheid we hebben het hier niet over evidente en grove oplichting of fraude. Als die aan de orde komt past een straf. Maar het gaat hier om de gangbare beleidslijn. We pleiten voor een stappen plan in het sanctiebeleid:
Amendement 41: Toevoegen aan artikel 5:
"De gemeente nodigt de cliënt eerst uit voor een gesprek, hierna volgt een schriftelijke waarschuwing, in de vorm van een voorwaardelijke sanctie. Persisteert de cliënt in zijn gedrag dan volgt een maatregel."
De gesprekken en de voorwaardelijke sanctie zijn bedoeld om een preventief beleid te kunnen voeren.

De verplichting in de wet om ook beleid te voeren om opgelegde maatregelen te kunnen heroverwegen zijn alleen terug te vinden in lid 3 van artikel 7. Wij zouden dat beter aangezet willen zien. Aangezien de bijstand een voorziening is voor de noodzakelijke kosten van bestaan en de uitkering al jaren te laag is, is een verdere verlaging een zeer ingrijpende maatregel. Daarom is heroverwegen pas na drie maanden te streng, het is de maximale termijn die in de wet wordt genoemd, waarom meteen daarop gaan zitten, zijn onze cliënten zo onbetrouwbaar?
Amendement 42: Schrappen lid 3 van artikel 7 en een extra artikel toevoegen na artikel 6 (6a) luidend: "Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan één maand is opgelegd, wordt telkens na een tijdvak van één maand nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen."

Artikel 10 de indeling in categorieën.

Het aanbieden van een maatschappelijke activeringstraject is gericht op het tegengaan van het afglijden in sociaal isolement. Het gaat hier om een stimuleringsmaatregel die door de aard alleen kan slagen als er sprake is van enige drang maar niet van dwang. Het opleggen van een sanctie bij het niet opvolgen van dit aanbod lijkt ons dan ook contraproductief.
Amendement 43: Schrappen in artikel 10 bij de tweede en de derde categorie respectievelijk de woorden "of sociale activering" en de woorden "waaronder begrepen sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling"

Artikel 11.

Tegen dit hele artikel hebben wij onoverkomelijke bezwaren. Dit is een uitermate grote aanscherping van het toch al te strenge beleid. Volstrekt onduidelijk blijft ook waarom de aanvangspercentages nu verhoogd zouden moeten worden. We stellen daarom voor dit hele artikel te schrappen en het betreffende artikel uit de modelverordening van VNG als basis te nemen. Dat is dus amendement no 44. Het artikel luidt als volgt:

  1. "Onverminderd artikel 2 tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:
    a. 5% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;
    b. 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;
    c. 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie;
    d. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de vierde categorie.
  2. De duur van de maatregelen als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien opgrond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6 tweede lid."

Dit artikel is al veel evenwichtiger en socialer dan het voorgestelde in de Roosendaalse artikel 11. Het biedt via lid 2 ook de mogelijkheid om bij herhaald verwijtbaar gedrag de sanctie te verdubbelen maar gaat niet zo extreem ver om mensen tot een half jaar aan toe geheel zonder uitkering te zetten. Waar moeten die mensen dan van leven, van de lucht of van de criminaliteit? Wat willen we nu eigenlijk in Roosendaal?
Volgens de Sociale Alliantie de Landelijke Cliëntenraad en eveneens de SP blijft het echter onacceptabel dat er zonder meer 100% gekort kan worden op de bijstand - immers de noodzakelijke kosten van bestaan - bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid zoals hier ook in de modelverordening wordt voorgesteld. Er kunnen persoonlijke omstandigheden of omstandigheden in de arbeid waaronder het niet aanvaarden of niet behouden van arbeid aan de orde zijn die verklaren waarom iemand deze arbeid niet accepteert. Betrokkene zal dat dan wel aanneembaar moeten kunnen maken. Maar dat moet wel een mogelijkheid blijven. Daarom stellen we bij amendement 45 voor toe te voegen aan de laatste zin van lid 1 sub d van het in amendement 44 geformuleerde artikel 11 "als belanghebbende niet aannemelijk kan maken waarom hij zich als zodanig gedraagt of heeft gedragen"

Tot slot, met de Sociale Alliantie en de landelijke Cliëntenraad zijn wij van mening dat de gemeente zich eerst dient af te vragen waarom er überhaupt straffen nodig zijn. Met welk doel leggen we dat op? Als het gaat om correctie van gedrag dan zijn er toch ook andere mogelijkheden. In de praktijk blijkt dat harder straffen vaak niet helpt. Goed gedrag belonen daarentegen helpt eerder. En voorkomen blijft altijd beter. Dus zou de insteek veel meer moeten zijn van straffen naar coachen. De basisgedachte van onze sociale dienst "De Cliënt Centraal" wordt met deze harde verordening zwaar onder druk gezet. We blijven het betreuren dat een voorstel tot vaststelling van deze verordeningen plaats vindt zonder als raad eerst onze visie op re?ntegratie en op het noodzakelijk zijn van het opleggen van maatregelen is bepaald. Het advies van Divosa is hier volkomen ten onrechte in de wind geslagen. Eén hoorzitting die vrij globaal en algemeen bleef bij RBC en een subgroepje uit de cie samenleving, dat was in onze ogen slechts een aanzet tot een fundamenteel debat. En een kaderstellend debat nadat de verordening is vastgesteld is erger dan mosterd na de maaltijd of met je eieren na Pasen komen. Het klopt gewoon niet.

Commentaar op de verordening toeslagen en verlagingen WWB.

In tegenstelling tot de andere twee verordeningen is hierbij de beleidsvrijheid voor de gemeente niet zo groot. In de wet is voorgeschreven wie bij welke norm hoort. We zien dan ook af van amendementen op deze verordening, ook omdat het om een voortzetting van bestaand beleid gaat. Anders dan bij de verordening over de sancties en maatregelen heeft het college niet gekozen voor tussen tijdse aanscherpingen.

SP fractie

Vul hierboven uw contactgegevens in. We gebruiken deze gegevens om persoonlijk contact met u op te kunnen nemen.
Meer informatie staat in ons 
privacy reglement

 

Volg SP Roosendaal

U bent hier